Weersverwachting
13.1 Waarnemingen
Het weer wordt niet alleen bepaald door grootschalige weersystemen; ook kleinschalige weersystemen, natuurkundige en meteorologische processen in de dampkring en niet-meteorologische factoren spelen een rol. Al die verschillende invloeden dragen bij aan het weer op een bepaalde plaats op een bepaald tijdstip.
Als we het weer gedetailleerd willen weten, zouden we al deze factoren precies moeten kennen. Dat alleen al is volstrekt onmogelijk. Zo zou, om kleine systemen exact te kunnen beschrijven, ook op overeenkomstig kleine schaal gemeten moeten worden. Voor systemen met afmetingen van een paar honderd meter, zoals tornado's of buien, zou dan een heel dicht meetnet nodig zijn met stations op een afstand van een paar honderd meter van elkaar. Dat is in de praktijk natuurlijk niet te realiseren. Nu is het gelukkig bijna nooit zo dat alles tot op een tiende millimeter nauwkeurig bekend moet zijn. In het algemeen is een niet al te gedetailleerde beschrijving voldoende, waarvoor een niet al te fijn waarneemnetwerk volstaat. Toch geldt dat hoe meer detail nodig is en hoe kleinschaliger de bepalende factoren en processen zijn, des te fijnmaziger is het vereiste waarneemnetwerk.
|
|
13.2 Wereld Meteorologische Organisatie Om bepaalde weersituaties tijdig aan te zien komen, zijn gegevens nodig afkomstig uit een groot gebied. Het weer in Nederland op zeker tijdstip wordt niet alleen bepaald door de omstandigheden in Nederland zelf, maar kan al dagen eerder op duizenden kilometers afstand in de maak zijn. De gegevens van bijvoorbeeld Amerika, Rusland of China zijn ook nodig om een goede uitspraak te doen over de weersontwikkeling in Nederland. Alle weerwaarnemingen worden dan ook wereldwijd uitgewisseld. Om deze internationale uitwisseling van berichten goed te laten verlopen, is de Wereld Meteorologische Organisatie (WMO) opgericht. De WMO is een onderdeel van de Verenigde Naties en is gevestigd in Genève; de meeste landen in de wereld zijn erbij aangesloten. |
13.3 Wereldwijde telecommunicatie 13.4 Weerprognoses |
World Meteorological Organization gebouw in Switzerland |
13.5 Atmosfeermodellen |
Boven: Voorbeeld van de verdeling van roosterpunten op de aardbol voor berekeningen van de toestand van de atmosfeer en de te verwachten ontwikkelingen. Inmiddels wordt veelal gewerkt met fijnmaziger roosters (vergelijk figuur hiernaast). |
De computerberekeningen leveren grote aantallen waarden op van luchtdruk, wind, temperatuur en andere meteorologische variabelen op alle roosterpunten en voor alle lagen; ze worden onder andere gepresenteerd in kaartvorm. Dit maakt directe vergelijking mogelijk met wat er op een weerkaart, of op een satelliet- of radarbeeld is te zien. 13.6 Statistische verwachtingen 13.7 Betrouwbaarheid |
Uitvoer van een weermodel met hoge resolutie. Elk windvaantje correspondeert met een roosterpunt; de roosterpuntafstand bedraagt 5 km. |
- de modellen zijn beperkt
De modellen die gebruikt worden, rekenen op computers en zijn daardoor beperkt: ze kunnen nooit de gehele werkelijkheid weergeven, zelfs niet als alle schalen van het weer onbeperkt nauwkeurig bekend zouden zijn.
- natuurkundige processen ten dele bekend
De natuurkundige processen die het weer bepalen zijn maar in beperkte mate bekend. Alleen door het maken van vereenvoudigde modellen van de verschillende processen, kunnen bruikbare modellen van de atmosfeer gemaakt worden.
- onvermijdelijke onvoorspelbaarheid
Naast deze factoren speelt nog een rol dat de atmosfeer maar in beperkte mate voorspelbaar is. Kleine verstoringen in de uitgangstoestand kunnen leiden tot meerdere vervolgtoestanden die onderling zeer sterk uiteenlopen en al na enkele dagen resulteren in volslagen verschillende weersituaties voor een bepaald gebied.
EPS-verwachtingen van de kerststorm Lothar uit 1999. Het betreft verwachtingen voor 42 uur vooruit; ze lopen opvallend sterk uiteen.
Verscheidene ensembleleden geven aanwijzingen voor de sterke activering van een weersysteem. De standaardverwachting (linksboven) onderschatte de
ernst van de opgetreden situatie, die is weergegeven in het kaartje direct daarnaast.
13.8 Ensembleverwachtingen
De fouten in de uitkomsten van de berekeningen van atmosfeermodellen worden, zoals hierboven reeds aangegeven, deels veroorzaakt door 'fouten' in de uitgangssituatie voor de berekeningen. Deze zijn een direct gevolg van de begrensde meetnauwkeurigheid van weerwaarnemingen. En dan hebben we het nog alleen over de gebieden waar waarnemingen beschikbaar zijn; elders blijft het min of meer gissen. De weerkaart, die de atmosfeermodellen als startpunt gebruiken, staat dan ook bekend als het gisveld; het gisveld is de meest recente voorspelling van het model, meestal berekend op basis van de weersituatie van 6 of 12 uur terug. De beschikbare waarnemingen worden gebruikt om dat gisveld verder in overeenstemming te brengen met de werkelijkheid; pas daarna gaan de berekeningen van start. Kleine verschillen in de analyse, zoals de uitgangssituatie voor de modelberekeningen meestal wordt genoemd, kunnen grote gevolgen hebben voor de verwachtingen, vooral in de periode van 5 tot 10 dagen vooruit. Daarom maakt men op het Europees weercentrum 51 extra verwachtingen, die werken met elk een iets andere analyse. Op deze manier worden de verschillende foutenbronnen in de analyse nagebootst, zodat de effecten ervan op de voorspellingen van het atmosfeermodel kunnen worden onderzocht.
Het opstellen van 51 extra verwachtingen vergt veel computertijd, maar die tijd is slechts beperkt beschikbaar. Om binnen de mogelijkheden te blijven, is daarom bij de extra berekeningen gekozen voor een variant van het ECMWF-model waarbij de roosterpuntafstand is verdubbeld. Wel controleert men de gevolgen van deze ingreep; een van de berekeningen, de zogeheten controlerun, gebruikt precies dezelfde uitgangssituatie als de standaardverwachting. De overige 50 keer is de analyse iets aangepast. De aanpassingen of, zoals de meteorologen zeggen, de verstoringen van de oorspronkelijke analyse, worden zorgvuldig gekozen. Zou men dat niet doen, dan waren 50 extra verwachtingen lang niet genoeg om alle mogelijke varianten in de weersontwikkelingen te kunnen voortbrengen. Door echter te werken met handig gekozen verstoringen, - namelijk die welke de grootste effecten laten zien in de berekende verwachtingen, - kan men met een beperkt aantal computerberekeningen volstaan. De weersituatie die uiteindelijk optreedt, valt daardoor in bijna alle gevallen binnen de oplossingen die het ensemble voortbrengt.
![]() |
![]() |
Figuur: Kanskaartje. Verklaring: zie tekst. |
De EPS-pluim voor De Bilt. Er worden drie grootheden gepresenteerd: neerslaghoeveelheid per tijdvak van 12 uur (boven), de windsnelheid (midden) en de temperatuur (onder). Steeds geeft de dikke rode lijn de 'standaardverwachting'. De blauwe streepjeslijn toont de resultaten van de controleverwachting. De 50 groene lijnen geven de 50 extra verwachtingen. |
Een van de toepassingen van het verwachtingssysteem met de vele herberekeningen is het maken van kansverwachtingen. Als bijvoorbeeld van een verzameling met van 50 verwachtingen er 10 zijn die ten minste 1mm neerslag per etmaal voorspellen, dan is de kans daarop 20%. In het kanskaartje (zie figuur) zijn dergelijke kansen weergegeven. De lijnen geven de kanswaarden van 2, 20, 40 60 en 80%, wat overeenkomt met 1, 10, 20, 30 of 40 leden van het ensemble. Ook de pluimpresentatie (zie figuur) is gebaseerd op een groot aantal verwachtingen voor hetzelfde tijdstip. De voorspellingen voor temperatuur, neerslag en wind van het 'gewone' atmosfeermodel zijn rood ingetekend, die van de controlerun blauw, terwijl de 50 overige verwachtingen geplot zijn als groene lijnen.
![]() |
index | ![]() |