INDEX : A/B/C/D/E/F/G/H/I/J/K/L/M/N/O/P/Q/R/S/T/U/V/W/X/Y/Z
 

- A -

aardoppervlak

Het aardoppervlak bestaat uit water of land. Het land is snel verwarmd en ook snel weer afgekoeld. Het water wordt veel langzamer warm, maar houdt de warmte ook veel langer vast. Dit heeft tot gevolg dat de temp. verschillen boven zee niet groot zijn. Boven land kunnen echter wel grote verschillen voorkomen.

Alto-cumulus

Behoort tot de familie van de middelbare bewolking. Basishoogte 2000 tot 5000 meter. Witte of grijze wolkenband of wolkenlaag, in het algemeen met schaduwing, bestaande uit stroken, min of meer afgeplatte ballen, rollen enz., die soms voor een deel een vezelachtig uiterlijk hebben of geen structuur vertonen en die al of niet gescheiden zijn; de meeste regelmatig gerangschikte kleine elementen hebben gewoonlijk een schijnbare afmeting tussen één en vijf graden. Middelhoge bewolking (hoogte 4-7 km) in de vorm van vlokken. Komt dikwijls in banken of straten voor. In de bergen is dikwijls het type "lenticularis" te zien. Voorbode van onweer is dikwijls altocumulus castellanus in de vorm van torentjes of kantelen.

Alto-stratus

Veelal vezelige of draderige en gelaagde wolkensluier op middelbare hoogte. Deze wolken vinden we vooral langs de frontvlakken en geven vaak neerslag.

amplitudo

Het verschil tussen de laagste en de hoogste temperatuur per dag (dagamplitude) of per jaar (jaaramplitude).

anemometer

Instrument waarmee de windsnelheid wordt bepaald. De windsnelheid wordt uitgedrukt in meters per seconde of kilometers per uur.

arctische lucht

Een luchtsoort die uit de poolstreken afkomstig is. Zie luchtsoort.

aride klimaten

Droogte klimaten ofwel B-klimaat van Koppen. Men kan berekenen of een klimaat behoort tot de aride klimaten of niet. Hierbij wordt de volgende formule gebruikt: r=2t. Dit is de zgn. droogtegrens. r is de jaarlijkse neerslag in cm! en t is de gemiddelde jaartemperatuur in gr. Celsius. Bevindt men zich in een gebied waar r<2t dan heb je met een droogte klimaat te maken en wel een BS-klimaat. Is r<T dan is er spraken van een BW-klimaat.

atmosfeer

Het luchtomhulsel van de aarde, waar zich in de onderste laag (tot 15 km hoogte) het weer afspeelt. De lucht bestaat afgezien van (max. 4% waterdamp) uit stikstof (78%), zuurstof (21%) en voor 1% andere gassen waaronder kooldioxyde en ozon. Naast deze componenten treffen we in de lucht als verontreiniging aan: vulkanische as, zout, rook- en roetdeeltjes. Deze komen voor vlak bij de aardoppervlakte. Deze verontreinigingen zijn van belang voor de vorming van neerslag. Men onderscheidt in de atmosfeer verschillende lagen: 1.Tot gemiddeld 12 km de TROPOSFEER. Hierin spelen zich de weersverschijnselen af. De bovenste laag van de troposfeer is door de verwarming van de atmosfeer van onderaf het koudste. 2. Tot ongeveer 50 km de STRATOSFEER. Hierin bevindt zich de ozonlaag. Hierin neemt met het stijgen in hoogte de temperatuur toe! 3. Tot ongeveer 80 km de MESOSFER. 4. Tot ongeveer 180 km de THERMOSFEER. 5. Vanaf 60 a 70 km tot ongeveer 600 km de IONOSFEER. In deze zone komt slechts geioniseerde lucht voor, dwz. de luchtmoleculen zijn gesplitst in elektrisch geladen deeltjes. Atmosfeer: het gewicht van de luchtkolom op het aardoppervlak. Het bedraagt ong. 1 kg per vierk. cm. Per vierk. meter een gewicht van 1 ton! 9/10 van alle lucht bevindt zich in de onderste 16 km van de atmosfeer. Zie dampkring.

avondrood

De opvallende rode kleur die aan de westelijke hemel vaak te zien is bij zonsondergang. Ze is te danken aan het feit, dat de violette, blauwe en groene stralen van het zonlicht, als ze een lange weg door de atmosfeer moeten afleggen, sterk worden verstrooid. De verstrooiing zien we vooral wanneer in de lucht veel stof of waterdamp voorkomt.

Azorenhoog

Het hoge drukgebied in de buurt van de Azoren. Het behoort tot de subtropische gordel van hoge luchtdruk op het noordelijk halfrond. Het vormt dikwijls het centrale gebied voor mooi weer situaties in Midden-Europa. Maar kan ook samen met het IJsland-laag een westcirculatie tot stand brengen.

Terug naar de Index
 

- B -

barometer

Een instrument om de luchtdruk te meten. Ze bestaat meestal uit een luchtledige metalen doos. Deze doos wordt door een stijgende luchtdruk ingedrukt en bij dalende luchtdruk zet hij wat uit. Via een hevelmechanisme worden deze bewegingen op een wijzer overgebracht. Zie ook luchtdruk.

Beaufort

Engelse admiraal Sir Francis Beaufort, die in 1805 een verdeling maakte voor het schatten van de windsnelheid op zee. Men spreekt in Nederland van: windkracht. De schaal van Beaufort: boven land: 0: windstil 1 en 2: zwakke wind 3 en 4: matige wind 5: vrij krachtige wind 6: krachtige wind 7: harde wind 8: stormachtige wind 9: storm 10: zware storm 11: zeer zware storm 12: orkaan Windkracht 12 komt overeen met een windsnelheid van ten minste 120 km per uur.

bergklimaat

Klimaat waarvan de eigenschappen door het ter plaatse aanwezig zijn van een gebergte anders is dan men gezien de breedteligging van het terrein en zijn positie ten opzichte van de zee zou verwachten. Als het gebergte hoog genoeg is zal er een EH-klimaat ontstaan, waar de gemiddelde temperatuur in de warmste maand niet hoger wordt dan 10 gr. C. Zie klimaat

bergwind

De wind die onder invloed van de lokale omstandigheden soms over de flanken en bodems van de bergdalen naar beneden komt. De lucht gaat dan in ongeveer in de zelfde richting als het stromend water. De bergwind ontstaat als de luchtdruk in de lagere dalgedeelten het laagst wordt. Dit kan het geval zijn als de lucht daar bij instraling het sterkst verwarmd wordt of bij uitstraling het minst afkoelt.

bliksem

In de atmosfeer optredende, sterke elektrische ontlading, die bij onweer voorkomt. Daarbij vindt eerst een zwakke inleidende en daarna iets krachtiger voorontlading plaats. Dan volgt de hoofdontlading die zich met grote snelheid verplaatst. De hoofdontlading beweegt zich meestal in tegenovergestelde richting van de vooafgaande ontladingen. De bliksem lijkt soms bandvormig.



blizzard

De met zware sneeuwstormen gepaard gaande koude invallen, die 's winters in Noord-Amerika, na het voorbij trekken van een depressie mogelijk zijn. Arctische lucht dringt dan soms tot in de subtropen door. Met de blizzard vergelijkbare sneeuwstormen komen ook in Siberie en zelfs in Europa voor. In de kustgebieden van Europa gaan ze echter slechts zelden gepaard met een grote temperatuur daling, doordat de arctische lucht er voor zijn komst meestal een lange weg over betrekkelijk warm zeewater heeft afgelegd en daarbij sterk verwarmd is.

bolbliksem

Een bijzonder type bliksem, soms met een doorsnede van wel 10 tot 20 cm, die zich minutenlang kan handhaven.

broeikaseffect

De atmosfeer vangt een deel van de uitgestraalde warmte in en houdt ze vast. Belangrijke broeikasgassen zijn: waterdamp, kooldioxide, methaan, lachgas en ozon. Wij produceren sinds ong. 1800 veel kooldioxide en versterken het broeikaseffect.

BS-klimaat

De benaming die Koppen gaf aan een steppeklimaat. Zie klimaat

bui

Kort durende, doch meestal hevige neerslag. Ze valt uit cumulo-nimbuswolken, zodra de sterke opstijgende luchtbewegingen, die deze wolken laten ontstaan, de zich in de wolken vormende neerslagdruppels niet meer kunnen beletten om te vallen. De sterke opstijgende luchtbewegingen, waardoor de vorming van buienwolken mogelijk wordt, zijn bij de evenaar een dagelijks verschijnsel en treden in de gematigde streken vooral op als van hogere breedten afkomstige koude lucht aan de aardoppervlakte sterk verwarmd wordt (maartse buien). Buien kunnen voorts ontstaan als de lucht tegen een steil hellend frontvlak of een berg worden opgestuwd.

BW-klimaat

De benaming die Koppen gaf aan een woestijnklimaat. Zie klimaat.

Terug naar de Index
 

- C -
 

ceilometer

Instrument om de hoogte van de onderkant van de wolken te meten. Met behulp van een zoeklicht beschijnt men de onderkant van de wolken. Een lichtgevoelige foto-elektrische cel bepaalt via hoekmeting de hoogte van de wolken.

Celsius

De naam van de Zweedse geleerde: Anders Celsius (1701-1744), die een schaal voor temperatuurregistratie heeft ontworpen. Op deze schaal komt 0 gr. overeen met het smelt punt van ijs, terwijl 100 gr. het kookpunt van water op zeeniveau is. (1 atmosfeer).

Cf-klimaat

Aanduiding van Koppen voor: Gematigd zeeklimaat met neerslag in alle jaargetijden. Zie klimaat.

Chinaklimaat

Volgens Koppen een CW-klimaat. Een gematigd warm klimaat met koude droge winters, veroorzaakt door een dan overheersende koude continentale moesson. De neerslag valt in de gebieden met een Chinaklimaat vooral 's zomers, wanneer een aanlandige zeemoesson waait. Er is daardoor verbouw van rijst mogelijk. Zie klimaat.

Cirro-cumulus

Hoge stapelwolken in de vorm van lagen, die uit zgn. fijne schaapjes bestaan. Cirro-cumulus ontstaat wanneer in een laag cirrus of cirrostratus verticale opstijgende luchtbewegingen gaan optreden. Dit is nogal eens het geval bij uitstraling. Een wolkenlaag blijft in dat geval nl. warmer dan de daarboven aanwezige drogere lucht.

Cirro-stratus

Hoge, ijle wolkensluier die vaak een halo veroorzaakt. We zien de cirro-stratuswolken vooral wanneer in de hogere niveaus warmere lucht doordringt.

Cirrus

Wolken, die bestaan uit hoge ijskristallen met een vezelige structuur. Cirruswolken zijn meestal ijle vederwolken. Cirrus betekent: toefje of haarlok.

condensatie

De overgang van waterdamp naar een vloeibare vorm. Dit is mogelijk wanneer de lucht afkoelt of zijn waterdampgehalte toeneemt. De afkoeling treedt op bij uitstraling, menging met koudere lucht en opstijgende bewegingen, terwijl de toeneming van het waterdampgehalte mogelijk is bij menging met vochtiger lucht. Condensatie vindt veelal plaats rond condensatiekernen en kan uiteindelijk leiden tot de vorming van mist, dauw en wolken.

condensatiekernen

De in de atmosfeer vrij rondzwevende vaste of vloeibare deeltjes waaromheen waterdamp kan condenseren. Het aantal is boven steden zeer groot, maar boven bergen en zee soms erg klein.

convectie

Door de verwarming van de aarde stijgt de opgewarmde lucht. Wanneer het dauwpunt overschreden wordt ontstaan stapelwolken, die soms uitgroeien tot buien.

convergentiezone

Zone waar de noordoost- en de zuidoostpassaat elkaar ontmoeten en waar de lucht opstijgt. hier ontstaat veel bewolking en neerslag. Er is weinig wind in deze zone.

corioliskracht

Door de aardrotatie wijkt de richting van de luchtdeeltjes van de baan af die eigenlijk zou moeten worden afgelegd, n.l. van een hoge drukgebied naar een lage drukgebied. Deze afwijking is op het noordelijke halfrond naar rechts en op het zuidelijke halfrond naar links voorop gesteld dat de waarnemer met zijn rug naar de wind staat.

Cs-klimaat

Gematigd zeeklimaat met een droge periode in de zomer. Ook wel Mediterraan- of Middellandse zeeklimaat. Zie klimaat.

Cumulo-nimbus

Zeer sterk uitgeroeide cumuluswolk waardoor de bovenkant in ijs overgaat. Die bovenkant is zichtbaar aan onscherpe, draderige vormen of witte vlakken die in cirruswolken doen denken. De cumulonimbus komt zo hoog (soms hoger dan 15 kilometer) dat de wolk met de bovenkant tegen een grenslaag stoot waarboven de lucht warmer wordt. Boven die hoogte bolt de wolk niet verder omhoog, maar spreiden lucht en wolk zich uit in horizontale richting. Zo ontstaat een aambeeld of paddestoelvormige wolk. De cumulonimbus is een echte buienwolk en onweersbuien worden altijd veroorzaakt door deze wolken.



Cumulus

Stapelwolk. In vertikale richting sterk ontwikkelde wolk, waarvan de bovenkant min of meer koepelvormige uitwassen vertoont. Cumuluswolken vormen soms rijen of aaneengesloten zones. Deze strekken zich uit in de richting van de overheersende wind.

Cw-klimaat

Gematigd zeeklimaat met een droge periode in de winter. Ook wel genoemd een China klimaat. Zie klimaat en China-klimaat.

cycloon

1. Lagedrukgebied waarin zeer hoge windsnelheden optreden. De meeste cyclonen ontstaan op lage breedte. 2. Depressie Zie tropische cycloon depressie

Terug naar de Index
 

- D -

dalwind

Wind die over de bodem van een dal naar boven gaat en het gevolg is van een voor het dal karakteristieke warmtehuishouding, waarbij de temperatuur in de lagere delen van het dal zo veel steeg, dat de lucht er onstabiel kon worden.

dampkring

Een ander woord voor dampkring is atmosfeer. Zie atmosfeer

dauw

Aan opperevlakten aanwezige waterdruppeltjes. Dauw is meestal door condensatie van waterdamp ontstaan. Wanneer ze bevriest spreekt men wel van witte dauw. Zie condensatie.

dauwpunt

De temperatuur tot welke de lucht moet afkoelen om verzadigd te raken met waterdamp. Het dauwpunt ligt des te lager naarmate de lucht droger is. Wanneer de lucht door afkoeling verzadigd raakt zullen mist en dauwvorming optreden. Aan de aardoppervlakte kan dauw al optreden voor de lucht geheel verzadigd is geraakt.

depressie

Een gebied met lage luchtdruk en in de omgeving waarvan de luchtdruk dus overal hoger is. Depressies ontstaan bij opstijgende luchtbewegingen, wanneer boven een bepaalde plaats meer lucht opstijgt en naar elders afvloeit dan tegelijkertijd langs de aardoppervlakte toestroomt. Dit is het geval wanneer de toestromende lucht onder invloed van de aardrotatie of middelpuntvliedende krachten (schijnbaar) afgebogen wordt. In de tropen vinden we zgn. thermische depressies en op hogere breedten zgn. dynamische depressies. In de tropen zijn depressies een gevolg van opstijgende bewegingen door verwarming van het aardoppervlak, op hogere breedte stijgt de lucht op ten gevolge van een front. Zie front.

D-klimaat

Volgens Koppen een klimaat waarbij de gemiddelde temperatuur van de koudste maand niet boven de -3 gr. C uitkomt, maar de gemiddelde zomertemperatuur hoger ligt dan 10 gr. C. Dit klimaat vinden we alleen op het noordelijk halfrond, waar zich grote continenten bevinden. In totaal beslaan deze klimaten iets meer dan 7% van het aardoppervlak. De vegetatie in deze gebieden bestaat veelal uit naaldbomen en hier en daar ziet men ook berken. De uitgestrekte naaldbossen in Rusland worden taiga genoemd. Zie: taiga en klimaat.

doldrum

De zone met relatief rustig weer, die in de gordel met de hoogste zonnestand voorkomt, dus tussen de keerkringen. De hier optredende sterke verwarming van het aardoppervlak leidt tot belangrijke opstijgende luchtbewegingen. In de tijden van het jaar dat zone met doldrums zich op enige afstand van de evenaar bevindt, kunnen er bij een plaatselijk sterke verwarming tropische cyclonen ontstaan.

donder

Het geluid dat de tijdens onweer optredende sterke elektrische ontlading veroorzaakt. De geluidsgolven danken hun ontstaan aan het uitzetten en daarna weer inkrimpen van de door de bliksem verwarmde lucht. De geluidsgolven planten zich voort met een snelheid van ongeveer 340 m per seconde waarbij terugkaatsing en wederzijdse beinvloeding van de geluidsgolven ontstaat. Hierdoor krijgt de donder het karakter van aanhoudend gerommel.

droogte klimaat

Klimaat gekenmerkt door een zo grote droogte dat er maar weinig kan groeien. De droogte klimaten beslaan nog geen 11% van de totale aardoppervlakte. Ze nemen echter wel 33% van de continenten in beslag. Men onderscheidt het BS-klimaat ofwel steppeklimaat en het BW-klimaat ofwel het woestijnklimaat. In een woestijn is meestal nog wel enige begroeiing aanwezig. Men noemt deze klimaten ook wel aride klimaten of met Koppen een B-klimaat. Zie aride klimaten.

Terug naar de Index
 

- E -

Eem-interglaciaal

Warme periode tussen Saalien en Weichselien.

EF-klimaat

Bij dit klimaat komt zelfs de gemiddelde temperatuur van de warmste maand niet boven de 0 gr. C. uit. in een dergelijk klimaat is geen vegetatie mogelijk. We vinden deze klimaten over ongeveer 5% van het aardoppervlak vooral op Antarctica en op Groenland. Als geheugensteuntje: F = firn/ijs. Zie klimaat.

EH-klimaat

Zie bergklimaat en klimaat.

E-klimaat

Een polair of sneeuw klimaat, waar de gemiddelde temperatuur in de warmste maand niet boven de 10 gr. c. uitkomt. We onderscheiden hier: ET-klimaat =toendra klimaat. EF-klimaat = vorst- of sneeuwklimaat EH-klimaat = hooggebergte klimaat. Zie ook daar en bij klimaat.

equatoriale lucht

Luchtsoort afkomstig uit de tropen. Zie luchtsoort.

ET-klimaat

Klimaatsoort vaarvan de gemiddelde temperatuur van de warmste maand ligt tussen de 0 en de 10 gr. C. Boomgroei is niet meer mogelijk, maar er kan nog wel een lage plantengroei optreden o.a. rendiermos. Deze wordt 's winters tegen bevriezen beschermd door de sneeuw. Door de lage temperatuur valt er weinig neerslag, die echter eenmaal gevallen wel lang blijft liggen of verwaaid wordt. Dit klimaat wordt ook wel toendra klimaat genoemd. Zie klimaat.

evaporatie

Verdamping direct vanaf het aardoppervlak. Ze wordt vaak gecombineerd met transpiratie tot: evapotranspiratie= totale verdamping.

Terug naar de Index
 

- F -

Fahrenheit

Gabriel Fahrenheit (1686-1736) ontwierp en temperatuurschaal waarbij 0 gr. overeenkomt met het smeltpunt van ijs in een mengsel van ammoniak en water, terwijl 32 gr. het smeltpunt van ijs is en 96 gr. de temperatuur van een gezond menselijk lichaam. Het kookpunt van water ligt dan bij 212 gr.

firn

Overjarige sneeuw. Deze heeft door herhaaldelijk gedeeltelijk ontdooien of verdampen en weer sublimeren of bevriezen haar oorspronkelijke structuur verloren. daarbij zijn de afzonderlijke vlokken veranderd in korrels, die enigszins aaneengroeiden. De firnkorrels kunnen versmelten tot een ijsmassa.

fohn

Aan de zuidkant van de Alpen wordt bij een zuidenwind de lucht gedwongen op te stijgen en verwarmt zich tijdens het afdalen aan de noordkant van de Alpen en bereikt hier een hogere temperatuur dan aanwezig aan de zuidkant. De fohnwind aan de noordzijde van de Alpen doet de temperatuur in enkele uren 15 tot 20 gr. stijgen. Zeer heldere lucht, typische fohnwolken en gevaarlijk i.v.m. lawines.

front

De overgang tussen twee luchtsoorten. Het scheidingsvlak tussen de twee luchtsoorten noemen we het frontvlak. Frontvlakken staan niet verticaal, doordat de koudste lucht zich steeds onder de warme dringt. De helling van een frontvlak wordt bepaald door allerlei factoren, zoals de met de temperatuur samenhangende verschillen in dichtheid aan weerszijden van het frontvlak. In het algemeen is de helling bij het opdringen van koude lucht (koufront) groter dan bij het opdringen van warme lucht (warmtefront). Koude lucht ondervindt, doordat ze zich over het aardoppervlak verplaatst meer wrijving dan de warme lucht. Door de temperatuurverschillen aan weerszijdenvan het frontvlak kunnen langs het frontvlak opstijgenden luchtbewegingen plaats vinden, die door afkoeling van een van de warme lucht tot condensatie en neerslag kan leiden. Het warmtefront heeft een veel kleinere helling en is veel breder dan het koufront (tot 1.000 km). Er ontstaat een dik wolkenpakket, waaruit vaak motregen valt. De neerslag is gelijkmatig: men spreekt dan meestal van regen. Het koufront staat steil en de frontale zone is meestal slecht enkele tietallen km. diep. Door de grotere wrijving over het aardoppervlak is de neerslag buiig van karakter en door de grote plaatselijke verschillen in stijging zijn de druppels veel groter.

frontale zone

De overgangszone tussen twee luchtsoorten.

Terug naar de Index
 

- G -

gematigde zone

1. De gordels tussen de keerkringen en poolcirkels. 2. De gebieden met een gematigd zeeklimaat en een gematigd landklimaat.

gevoelstemperatuur

Deze geeft het verband aan tussen het afkoelend effect van koude stilstaande lucht vergeleken met het afkoelende effect van de combinatie van wind en koude lucht. Sinds 1939 heeft de Amerikaan Dr. Paul Siple. Bijv. bij een combinatie van lucht van -8 gr. C. en een windkracht 7 geeft een gevoelstemperatuur van -28 gr. C. De gevoelstemperatuur neemt van zwakke tot matige wind snel toe om bij harde wind weinig meer te stijgen. Boven windkracht 7 nauwelijks nog stijging. Engelse term: Wind chill factor.

glaciaal

1. Onder invloed van landijs of gletsjers gevormd. 2. IJstijd. Tijdens de laatste 2,5 miljoen jaar zijn er ongeveer 2 glacialen geweest, afgewisseld met wat warmere perioden, de interglacialen. We spreken van een ijstijd als de gemiddelde temperatuur van de warmste maand hier tot gemiddeld beneden de 10 gr. C. daalt. In Scandinavie vormde zich het brongebied van het ijs dat grote delen van Europa bedekte en ook Nederland bereikte. In het brongebied werd het ijs wel 4000 meter dik. Ook in andere delen van de wereld heeft een ijstijd invloed gehad. De zeespiegel werd bijv. 100 tot150 m. lager dan nu. Ook werden klimaatzones opgeschoven of ingedrukt.

gletsjer

Een bewegende en min of meer tongvormige ijsmassa, die uit een komvormig gebied langzaam uit de bergen naar beneden stroomt. De opeengehoopte overjarige sneeuw verandert geleidelijk in korrelige firn, die weer in een ijsmassa overgaat. Deze ijsmassa zal als het voldoende dikte bereikt heeft door zijn eigen gewicht plastisch worden en naar beneden glijden.

Golfstroom

De relatief warme zeestroom, die in de Golf van Mexico ontstaat, vervolgens langs de kust van de USA tot Kaap Hatteras stroomt en daarna de Atlantische Oceaan oversteekt in oostnoordoostelijke richting. Ze bereikt dan de Britsen eilanden en Scandinavie en tenslotte komt ze terecht in de Noordelijke IJszee. Door haar relatieve warmte (verdamping) is ze van groot belang voor het weer en klimaat in West-Europa.

Terug naar de Index
 

- H -

hagel

Een vorm van neerslag bestaande uit ijsdeeltjes met een diameter tot enkele centimeters. Hagelkorrels zo groot als kippeeieren zijn mogelijk. De ijsdeeltjes groeien langzamerhand ten gevolge van aangroeiing van ijslaagjes tijdens hun weg op en neer door een grote stapelwolk (Cumulo-nimbus). Hagel valt gewoonlijk gedurende zware onweersbuien.



halo

Een optisch verschijnsel in de atmosfeer, o.a. kringen om de zon en maan. Ontstaan door breking en buiging van zon- of maanlicht in ijskristallen. Deze ijskristallen bevinden zich vooral in cirruswolken.

heiigheid

Bij langdurig mooi weer ontstaat er in de onderste lagen van de atmosfeer een troebele laag die het zicht beperkt. Tegenwoordig wordt de vorming van deze laag versneld en versterkt door de uitstoot van industriele afvalstoffen en uitlaatgassen van het verkeer in de lucht.

hoge drukgebied

Gebied met hoge luchtdruk. De hierin aanwezige dalende lucht doet veelal de wolken oplossen (mooi weer). Er bestaat een zone van semi permanente hoge druk tussen 20 en 30 gr. noorder- en zuiderbreedte (de subtropische gordel van hoge luchtdruk).

hooggebergte klimaat

Klimaat dat voorkomt in een hooggelegen gebied. EH-klimaat. Door de grote afstand tot het aardoppervlak (zeeniveau) is de dagelijkse gang van de temperatuur soms zeer groot. Zie klimaat en EH-klimaat.

hoos

Sterke wervelende wind. Bij het ontstaan van een hoos ontstaat soms een slurf. Een hoos die tot aan het aardoppervlak reikt kan grote schade veroorzaken. Voor een deel wordt deze schade veroorzaakt door de sterke lucht beweging in de slurf, terwijl de hier heersende lage druk er toe kan leiden dat gebouwen openbarsten.

humide klimaten

Vochtige klimaten. Formule: r>2t. Zie aride klimaten.

hurricane

Een in het Caribisch gebied door een tropische cycloon veroorzaakte orkaan.

hygrometer

Instrument om de relatieve luchtvochtigheid te meten. We kennen 2 soorten: 1. De haarhygrometer 2. De psychrometer.

Terug naar de Index
 

- I -

ijsdag

Dag waarop de temperatuur de gehele dag beneden het vriespunt blijft.

IJslandlaag

Een lage drukgebied boven de Atlantische Oceaan, in de buurt van IJsland. Geeft tezamen met het Azorenhoog de boven West-Europa overheersende westelijke luchtstroming die voor vel wind en regen zorgt en voor opklaringen die van korte duur zijn.

ijstijd

Zie glaciaal.

ijzel

Zie onderkoeling.

inversie

Sterke afkoeling van de onderste luchtlagen in een hogedrukgebied waar door een kussen van koude lucht ontstaan is en waarboven zich warme lucht bevind (grondinversie). Vertikale stromingen worden onderdrukt. Uitlaatgassen hopen zich onder de warme lucht op. Komt veel in de herfst en in de winter voor.

isobaar

Lijn die punten met een gelijke luchtdruk met elkaar verbindt.

isohyet

Lijn die plaatsen met een even grote neerslag met elkaar verbindt.

isotherm

Lijn die plaatsen met dezelfde temperatuur met elkaar verbindt.

Terug naar de Index
 

- J -

jaargetijde

Zie seizoen.

jet-stream

Zie straalstroom.

Terug naar de Index
 

- K -

keerkringen

De verst van de evenaar gelegen parallellen waar nog een loodrechte zonnestand optreedt. De noordelijkste keerkring heet "kreeftskeerkring". De zuidelijkste keerkring heet "steenbokskeerkring".

Kelvin

Deze geleerde ontwikkelde een temperatuurschaal, die uitgaat van de laagst mogelijke temperatuur. Deze temperatuur (het absolute nul-punt) noemde hij 0 gr.. Op de Kelvin-schaal smelt het ijs bij 273 gr. Verder is de schaalverdeling gelijk aan Celsius.

klimaat

De gemiddelde situatie van het weer in een bepaalde plaats of streek gedurende een langere periode (30 jaar). Koppen, een Duitse professor en eerste directeur van de Duitse weerdienst, onderscheidde in verband met hun effect op de vegetatie 5 klimaten. A tot en met E. Voor een verfijning van de indeling voegde hij er nog letters aan toe. A-klimaten: tropische klimaten. Altijd warmer dan 18 gr. C. Toevoegingen f: neerslag in alle jaargetijden w: droge periode in de zomer s: droge periode in de zomer B-klimaten: droge klimaten. Toevoegingen: S: steppe-klimaten W: woestijn- klimaten C-klimaten: gematigde zeeklimaten.Temperaturen in koudste mnd. tussen 18 en -3 gr. C. Toevoegingen: f: neerslag in alle jaargetijden w: droge periode in de winter s: droge periode in de zomer D-klimaten: gematigde landklimaten.Temperaturen in koudste mnd. lager dan -3 en in warmste mnd. hoger dan 10 gr. C. Toevoegingen: f: neerslag in alle jaargetijden w: droge periode in de winter s: droge periode in de zomer E-klimaten: koude of poolklimaten.Temperaturen altijd beneden 10 gr. C. Toevoegingen: T: toendra-klimaat. Temperaturen in warmste mnd. Tussen 10 en 0 gr. C. F: vorst-, Firn- of ijsklimaat. Temperaturen altijd onder de 0 gr. C. H: hooggebergteklimaat In de loop van de geologische geschiedenis is het klimaat voortdurend aan verandering onderhevig geweest, denk aan de ijstijden.

klimaatveranderingen

Door klimatologisch, geologisch, bodemkundig en diepzee onderzoek ontdekte men dat het klimaat voortdurend veranderde. Zo heeft men ontdekt dat er vele warme periodes geweest zijn die werden afgewisseld door koudere. De warme periodes noemen we inter-glacialen en de koude periodes noemen we glacialen. Het laatste glaciaal is ongeveer 10.000 jaar geleden geeindigd. Ook zijn er vele kleine veranderingen geweest: Denk aan de kleine ijstijd in de 17de eeuw. De oorzaken van het ontstaan van ijstijden is zeer complex. Het staat in verband met de bewegingen van de aarde om de zon, de stand van de aardas en de verspreiding van de continenten over de aardbol. De kleine veranderingen in het klimaat lijken in verband te staan met activiteiten op de zon.

klimaatzone

Gordel, die gekenmerkt wordt door en bepaald klimaat.

klimatologie

De wetenschap, die de kenmerken van het klimaat bestudeert en verklaart.

KNMI

Koninklijk Nederlands Meteorologische Instituut. Op gericht op 31 januari 1854 en eerst gevestigd te Utrecht. In 1897 verhuisde het KNMI naar De Bilt. De eerste hoofddirecteur van hte KNMI was Buys Ballot, die in 1848 al begonnen was met het verzamelen van weergegevens en die ook sterk had aangedrongen op het oprichten van het KNMI. Buys Ballot bleef tot aan zijn dood in 1890 directeur.

koude pool

De plaats op aarde waar de temperatuur het laagst wordt, meestal wordt op beide halfronden een koude pool aangewezen. Op het zuidelijk halfrond ligt hij op Antarctica en de temperatuur bedroeg er -88,3 gr. C. Op het noordelijkhalfrond ligt hij in Siberie bij de plaats Oimjakon en hier bedroeg de laagste temperatuur: -67,7 gr. C.

koude woestijn

Plek op aarde waar door de lage temperaturen geen vegetatie aanwezig is.

koufront

Voorste begrenzing van een relatief koude luchtstroom. Een passage van zo'n koufront gaat meestal gepaard met een verandering van de windrichting en enkele buien. Zie front.

kreeftskeerkring

Zie keerkringen.

krimpen

Het veranderen van de windrichting tegen de wijzers van de klok in. Bij ons op het noordelijk halfrond gebeurt dit bij het naderen van een depressie.

kringloop van het water

De veranderingen in de toestand van het water zoals die op aarde voorkomt. Het oppervlakte water verdampt. Deze waterdamp gaat condenseren, vormt wolken en komt na verloop van tijd als neerslag weer op het aardoppervlak terug. Valt de neerslag weer terug in zee, dan spreken we van een "korte kringloop". Valt de neerslag op het "land", dan spreken we over een "lange kringloop". Bij deze kringloop kan het honderden jaren duren voor dat het water weer teug komt in zee.

Terug naar de Index
 

- L -

lage drukgebied

Gebied van lage luchtdruk. De lucht beweegt in een grote wervel om het centrum. De vorming van kou en warmtefronten. Wolkenvorming treedt op. Belangrijkste weersverschijnselen: wind (storm), neerslag. Kenmerkend bij westelijke circulaties.

landijs

IJsmassa, die grote aaneengesloten delen van een vaste land bedekt. Komen voor in de ijstijden en nu nog op Antarctica en Groenland, enkele Canadese eilanden, Spitsbergen en nova Zembla. De dikte bedraagt soms ongeveer 3 tot 4 km. In de geologische geschiedenis kwamen periodes voor waarin bijna geen sprake was van landijs bedekking terwijl er ook periodes waren waarin het landijs zich sterk uitgebreid had: de ijstijden. Zie glaciaal.

landklimaat

Klimaat waarbij de gemiddelde temperatuur lager is dan -3 gr. C. in de winter en in de zomer is de temperatuur hoger dan 10 gr. C. Het verschil tussen de warmste en koudste maand bedraagt meer dan 20 gr. C. Ze komen bijna alleen op het noordelijk halfrond voor. Zie klimaat.

landwind

De aflandige wind, die meestal 's nachts waait bij rustig helder weer. Ze dankt haar ontstaan aan de uitstraling 's nacht boven land. De nog warme zee zorgt daar voor een stijging van de lucht, die vanaf land wordt aangevuld.

luchtdruk

Geeft de druk van de atmosfeer (gewicht van de luchtkolom) op een bepaalde plaats op het aardoppervlak. Wordt gemeten op zeeniveau in millibar of millimeters kwikdruk (de gemiddelde luchtdruk op zeeniveau is 1013,2 mbar of 760 mm kwikdruk). De luchtdruk neemt met toenemende hoogte af. De luchtdrukverdeling over een bepaald gebied is een wezenlijk aanknopingspunt voor de beoordeling van een weersontwikkeling.

luchtsoort

Grote hoeveelheid lucht met ongeveer dezelfde eigenschappen. Men onderscheidt verschillende luchtsoorten naar hun brongebied. Bijv.. equatoriale lucht: lucht uit tropische streken. Tropische lucht: uit streken tussen 20 en 30 gr. Breedte. polaire lucht: afkomstig tuit gebieden tussen 50 en 70 gr. Breedte. arctische lucht: afkomstig uit de poolstreken. Een ander onderscheid: continentale lucht: droog maritieme lucht: vochtig.

luchtverontreiniging

Het in de lucht voorkomen van stoffen die daar van nature niet in thuis horen of in mindere mate er in thuis horen. De luchtverontreiniging kan het gevolg zijn van natuurlijke oorzaken: vulkaanuitbarsting of menselijke oorzaken: het lozen van afval- of uitlaatgassen in de atmosfeer. Wij lozen momenteel zoveel stoffen in de atmosfeer, dat er grote veranderingen kunnen optreden in het weer en in het klimaat.

luchtvochtigheid

De hoeveelheid vocht die zich in de atmosfeer bevindt. We onderscheiden: 1. Absolute luchtvochtigheid. De hoeveelheid vocht die 1 kub.meter lucht van een bepaalde temperatuur op een bepaald moment bevat. 2. Relatieve luchtvochtigheid. De verhouding in % uitgedrukt tussen de absolute luchtvochtigheid en de verzadigingsvochtigheid (de bij een bepaalde temperatuur maximaal mogelijke).

Terug naar de Index
 

- M -

Mediterraan klimaat

Een gematigd zeeklimaat, gekenmerkt door hete, droge zomer en zachte vochtige winters. Door de grote droogte is de vegetatie karakteristiek: dikke vetachtige bladeren om een te grote verdamping tegen te gaan. De begroeiing bestaat o.a. uit altijd groene loofbomen, vijgen, olijven en kurkeiken, maar ook naaldbomen. De landbouw is 's zomers vrijwel alleen mogelijk met behulp van irrigatie. Zie klimaat.

Meteorologie

Wetenschap die het weer en de weersverschijnselen bestudeert en pogingen doet het weer te voorspellen. "Meteorologica", naam van een boek dat geschreven werd door de Griekse wijsgeer Aristoteles (384-322 v.Chr..) Dit boek zou bijna 2000 jaar het enige leerboek over de meteorologie blijven. In de 17de eeuw verschenen er voor het eerst weer nieuwe boeken over de weerkunde.

Middellandse Zeeklimaat

Zie Mediterraan klimaat en klimaat.

millibar

Een millibar (mbar) is een eenheid om de luchtdruk aan te geven. Een millibar is de kracht van 100 Newton per vierkante meter. Een luchtdruk van 1000 millibar is gelijk aan het gewicht van een luchtkolom van 750 mm kwikdruk op zeeniveau bij 0 gr. C. en op 45 gr. van de evenaar. De normale kwikdruk van 760 mm is dus 1013,2 mbar.

mist

Een laag uiterst fijne waterdruppeltjes, die het horizontale zicht tot minder dan 1 km beperken. Wanneer ze slechts tot 2 m boven de grond reikt spreken we van grondmist. Mist ontstaat door afkoeling van de lucht, bijv.. bij uitstraling.

Mistral

Relatief koude en droge valwind van uit de Alpen door het Rhonedal waaiende wind.

moesson

Een wind die een halfjaar lang uit een bepaalde richting waait. Het kan een zeewind of een landwind zijn. De moesson ontstaan doordat de inter tropische convergentiezone zich niet altijd boven de evenaar bevindt, maar nu eens ten zuiden, dan weer ten noorden ervan ligt. De wind moet om het ITCZ te bereiken de evenaar passeren en draait dan ongeveer 120 gr. van richting.

morgenrood

De opvallende rode kleur die aan de oostelijke hemel vaak te zien is bij zonsopgang. Ze is te danken aan het feit, dat de violette, blauwe en groene stralen van het zonlicht, als ze een lange weg door de atmosfeer moeten afleggen, sterk worden verstrooid. De verstrooiing zien we vooral wanneer in de lucht veel stof of waterdamp voorkomt, dus kans op regen.

motregen

Neerslag van waterdruppeltjes, die over het algemeen niet groter zijn dan 0,5 mm. Ze ontstaan door het zich samenvoegen van mistdeeltjes.

Terug naar de Index
 

- N -

nachtvorst

Door nachtelijke uitstraling veroorzaakte, aan de aardoppervlakte optredende vorst, die overdag spoedig weer verdwijnt. Nachtvorst treedt vaak op bij helder weer en boven droge grond. In dalen wordt de laag met nachtvorst het dikst, omdat de koude lucht de hellingen afzakt.

neerslag

De verontreinigingen en waterdeeltjes in de atmosfeer, die zich in vast of vloeibare vorm naar de aardoppervlakte bewegen, dan wel zich daarop neerslaan of op voorwerpen afzetten. Nuttige neerslag: neerslag die werkelijk gebruikt kan worden: neerslag min verdamping.

nevel

Laag met uiterst fijne waterdruppeltjes, die het horizontale zicht tot 1 a 2 km beperken.

Nimbo-stratus

Laag hangende wolkenlaag waaruit neerslag valt.

nimbus

Wolk die neerslag brengt. Men onderscheidt verschillende soorten nimbus-wolken.

Terug naar de Index
 

- O -

occlusie

Het optillen van de warme sector in een depressie, door bij het aardoppervlak aanwezige koudere lucht. De koude lucht voor het warmte front wordt dan vervangen door de koude lucht die zich achter het warmtefront bevond.

onderkoeling

Het afkoelen van een vloeistof tot beneden het vriespunt ervan, zonder dat haar aggregatietoestand verandert. Dit komt voor als er weinig bevriezingskernen in de lucht aanwezig zijn. Een onderkoelde vloeistof die in beweging gebracht en van bevriezingskernen voorzien wordt, zal snel bevriezen. De onderkoelde regen, die het aardoppervlak bereikt zal snel bevriezen. Deze bevroren regen noemen we ijzel.

onweer

Elektrische verschijnselen, gekenmerkt door bliksem en donder. Onweer is het gevolg van de grote elektrische spanningen, die bij sterke opstijgende luchtbewegingen en zware neersla optreden. Hierdoor komt er vaak onweer voor bij sterke verwarming van het aardoppervlak en of stijging van de lucht tegen frontvlakken.

opdooi

Het ontdooien van het bovenste laagje van een bevroren grond. Als de rest van de grond bevroren blijft kan het smeltwater niet wegzakken en ontstaat er een modderige laag. Het kan soms zo erg worden dat de grond onstabiel wordt en men wegen moet afsluiten.

opvriezen

Het na dooi weer bevriezen van het aardoppervlak. Dit kan ook optreden als de temperatuur op waarnemingshoogte boven nul blijft.

orkaan

Storm met windkracht 12 volgens de schaal van Beaufort.

overgangsklimaat

Klimaat met een jaarlijks verschil tussen de temperaturen van de warmste en de koudste maand tussen de 15 en 20 gr. C. Dit klimaat komt voor op middelbare breedten.

ozonlaag

Een gas dat van nature voorkomt in de atmosfeer. We onderscheiden 2 soorten: 1. De ozon in de troposfeer. (tot 12 km). Deze laag ontstaat bij mooi weer door vervuiling door industrie en verkeer. Er is dan sprake van smog. 2. De ozon in de stratosfeer.(tussen 12 en 50 km). Deze laag houdt de ultraviolette straling van de zon tegen. CFK's gebruikt in de industrie breken deze laag af en zorgen voor het bekende gat in de ozonlaag boven de polen.

Terug naar de Index
 

- P -

passaat

De voortdurende (meestal het hele jaar) wind die vanuit de subtropische hogedrukgebieden in de richting van de inter tropische convergentiezone waait. De passaat is vaak een zeewind.

permafrost

Permanent bevroren ondergrond. Als in het voorjaar hiervan het bovenste deel ontdooit, vormt zich een natte, onstabiele laag modder. De zuidgrens van de gedeeltelijk uit de ijstijden stammende bevriezing ligt in Eurazie tussen de 75 en 54 gr. NB. Ze ligt dus hier en daar zelfs zuidelijker dan Nederland.

pingo

Een heuvel die ontstaat bij oppersing van de grond door een zich in de grond bevindende en zich uitdijende ijslens.

pluviometer

Instrument om de hoeveelheid neerslag te meten.

polaire lucht

Luchtsoort die op hoge breedte gevormd wordt en uit noordelijke streken afkomstig is. De komst van polaire lucht leidt vaak tot het ontstaan van buien. Zie luchtsoort.

poolcirkel

De breedtecirkels op 66,5 gr. afstand van de evenaar. De langste dag en de langste nacht duurt hier 24 uur, ofwel de zon gaat hier een keer niet onder en een keer niet op. We onderscheiden: 1. De wiskundige poolcirkel: op 66,5 gr. NB/ZB. 2. De klimatologische poolcirkel: isotherm van 10 gr. C. van de warmste maand.

poollicht

Lichtverschijnselen aan de hemel waarneembaar, die vooral in de poolstreken te zien zijn. De door de zon uitgezonden geladen deeltjes bereiken de aardse atmosfeer en zorgen voor deze verschijnselen. Ze worden namelijk aar de magnetische polen afgebogen en lichten de atmosferische gassen op.

poolnacht

De periode in de poolstreken dat de zon niet boven de horizon verschijnt. De duur van de poolnacht neemt van de poolcirkel tot de pool toe van 1 nacht tot een half jaar.

Terug naar de Index
 

- Q -

Terug naar de Index
 

- R -

regen

Neerslag van waterdruppels met afmetingen tot enkele millimeter (0,5 tot 5 mm). Wanneer de druppels slechts enkele tienden van een millimeter groot zijn (of nog kleiner), spreekt men van motregen.

regenboog

Is een optisch verschijnsel in de dampkring. De regenboog ontstaat wanneer het licht van de zon twee keer wordt gebroken in de regendruppels van een bui. Hoe sterker de regenboog is, des te homogener zijn de druppels. De regenboog is steeds terug te vinden aan de andere kant van de zon, d.w.z. als de zon in het zuiden staat, dan is de regenboog steeds in het noorden te zien. Het middelpunt is precies tegenover de zon (dus onder de horizon). Voor het ontstaan van een regenboog moet de zon lager staan dan 42 graden. De neerslag hoeft niet per se op het punt van waarneming te vallen. Door de breking van het licht zijn de volgende kleuren zichtbaar: rood, oranje, geel, groen, blauw en paars.

regenmeter

Een trechtervormige bak met een oppervlakte van 2 vierk.dm. De neerslag wordt verzameld in een maatglas. Op deze manier kan men precies bepalen hoeveel neerslag er per vierk. cm. gevallen is. Gevallen sneeuw: 1 cm sneeuw =1mm water.

regenschaduw

De relatief droge streken aan de lijzijde van een gebergte.

rijp

Aan de aardoppervlakte of vaste voorwerpen door sublimatie van waterdamp gevormde laag ijs.

ruimen

Het draaien van de wind in de richting van de wijzers van de klok. In Nederland gebeurt dit vooral bij front passages en bij de nadering van een hogedruk gebied.

Terug naar de Index
 

- S -

Saale-ijstijd

De op een na laatste ijstijd tot nu toe. Voor Nederland erg belangrijk daar in deze ijstijd de oppervlakte van ons land grotendeels is veranderd.Zie glaciaal.

satellieten

Kunstmanen, die speciaal gelanceerd zijn voor het waarnemen van het weer. We kennen een aantal soorten; 1. Polaire satellieten: Deze hebben een baan die over de polen loopt. 2. Equtoriale satellieten: Deze hebben een baan die samen valt met het equatorvlak. 3. Geostationaire satellieten: Deze equatoriale sat. hebben een vaste plek boven de evenaar en kunnen dus 24 uur per dag een bepaald gebied in de gaten houden. Ook 's nacht worden met behulp van infrarood licht opnamen gemaakt.

schapewolkjes

Altocumulus bewolking in een golfvorm. Zie alto-cumulus.

seizoen

Periode, die elk jaar optreedt, waarin de weersgesteldheid specifieke kenmerken vertoont, ten aanzien van temperatuur en neerslag.

semi-aride

Een gebied met een warm en vrij droog klimaat.

semi-humide

Gebied met een warm en tamelijk vochtig klimaat.

Sirocco

Wind vanuit de Sahara, die in Zuid-Frankrijk vaak roodbruine stof brengt.

smog

Een periode met ernstige luchtverontreiniging. Smog="smoke+fog". Dit soort verontreiniging werd vooral bekend uit: 1. Londen, waar roet- en rookdeeltjes zich vermengden met mist. 2. Los Angeles, waar vooral uitlaatgassen van auto's de problemen veroorzaken.

sneeuw

Neerslag van samengeklitte ijskristallen bij temperaturen rond of onder het vriespunt, in de vorm van zeskantige ijssterren. De ijskristallen voegen zich samen en vormen sneeuwvlokken. Vooral bij temperaturen rond het vriespunt kunnen we grote, goed ontwikkelde sneeuwvlokken te zien krijgen. Men is er zich vaak niet van bewust hoeveel het gewicht van sneeuw kan bedragen. Vers gevallen sneeuw bij een temperatuur van circa 0 graden weegt ongeveer 100 gram per liter. Een laag van 10 cm op een dak van een standaard garage (3 x 6 meter) weegt dan al snel 180 kg. Over het algemeen kunnen we stellen dan 1 cm sneeuw overeenkomt met 1 mm neerslag. Sneeuwdag.

sneeuwgrens

Lijn waar boven de vaste neerslag groter is dan de hoeveelheid die er door smelten of verdampen verdwijnt. De positie van de sneeuwgrens wordt dus bepaald door: 1. De hoeveelheid vaste neerslag. 2, De duur van en de temperatuur tijdens de vorstvrije periode, alsmede 3. De relatieve vochtigheid van de lucht. De sneeuwgrens ligt in gebieden met een droog klimaat het hoogst, nl ong. 6 km boven zeeniveau.

stadsklimaat

De klimaten die afwijkend zijn van de gebruikelijke klimaten, maar die kenmerkend zijn voor de steden. Het stof van de stadslucht houdt de directe zonnestraling enigszins tegen. Door de aanwezigheid van de verontreinigingen in de lucht wordt verder de uitstraling geremd en de kans op vorming van mist vergroot. Warmtebronnen als haarden en ovens zorgen voorts in de winter voor een hogere temperatuur en zodanige versterking van de stijgende luchtbewegingen, dat er meer buien ontstaan. De wind is in de stad over het algemeen relatief zwak. Wanneer de hoogte van de bebouwing sterk wisselt kunnen er zich sterke tochtstromen en valwinden voordoen.

stapelwolk

Zie cumulus.

steenbokskeerkring

Zie keerkringen.

steppeklimaat

Zie BS-klimaat en klimaat.

storing

Golf in een frontvlak. Er kan op de plek van een dergelijke storing een depressie ontstaan.

straalstroom

Benaming van de op grotere hoogte in de troposfeer voorkomende krachtige luchtstroom met windsnelheden tot 400 km per uur. Straalstromen komen vaak in twee gordels voor, die zich boven de subtropen en de gematigde breedten bevinden. Wanneer straalstromen optreden verplaatsen storingen zich met grote snelheid. In de straalstromen komen grotere en kleinere golven voor, deze zijn van belang voor het weer.

strato-cumulus

Lage stapelwolken, die in structuur overeenkomen met alto-cumulus. Zie alto-cumulus.

stratus

Wolkenlaag op geringe hoogte, die aan mist doet denken. Uit een dergelijke laag stapelwolken valt hoogstens wat motregen of motsneeuw.

stuwingsneerslag

Neerslag die valt doordat de lucht gedwongen wordt tegen een gebergte op te stijgen. Er ontstaat een overvloedige neerslag die soms dagenlang aanhoudt.

subatlanticum

Deel van het Holoceen, dat ong. 750 v.Chr. begon en dat nog niet geeindigd is. Het Subatlanticum kenmerkt zich in deze streken door een vochtig klimaat, massale uitbreiding van de beuk en overstromingen door de zee.

subboreaal

Deel van het Holoceen, dat ong. 3000 v. Chr. begon en ruim 1000 jaar duurde. Er heerste in deze streken toen een vrij droog klimaat. Vanuit het zuiden drong de beuk onze streken binnen en de zee trok later vrijwel overal terug.

sublimatie

is de directe overgang van een stof uit de vaste fase naar een gasvormige fase. Zo kan bijvoorbeeld ijs in strenge winters, bij erg droog weer, direct sublimeren naar de gasvormige fase. Daarbij wordt de vloeibare fase dus overgeslagen. Dit verschijnsel wordt ook wel vervluchtigen genoemd. Bij overgang van gas direct naar vaste stof spreekt men van desublimeren of van verrijpen.

subtropen

Een zone aan weerszijden van de passaatzone op 30 tot 35 gr. NB en ZB.

Terug naar de Index
 

- T -

temperatuurverdeling

De temperatuur op aarde neemt van de evenaar naar de polen af. Dit houdt verband met de duur van de dagelijkse instraling. Verder is de temperatuur afhankelijk van de volgende factoren: 1. De breedteligging. 2. De hoogteligging. 3. De gesteldheid van het aardoppervlak. 4. De aanvoer van kou of warmte van elders. 5. De ligging van gebergten.

thermiek

De opstijgende lucht bewegingen, die bij een sterke verwarming van het aardoppervlak kunnen optreden. Als de thermiek tot condensatie leidt ontstaat er een stapelwolk en wordt er van natte thermiek gesproken. Bij de condensatie in een stapelwolk komt warmte vrij waardoor de opstijgende beweging kan worden versneld.

thermische equator

De thermische evenaar (of thermische equator) is een gordel rond de Aarde van plekken per lengtegraad met de hoogste gemiddelde jaarlijkse temperatuur. De lokale temperatuur hangt af van de topografie van een gebied. Oceaanstromingen en gebergtes zorgen ervoor dat de temperatuursgradiënt niet op elke lengtegraad gelijk is, zodat de thermische evenaar niet overal gelijk is aan de geografische evenaar.

thermometer

Instrument om de temperatuur van de lucht op te meten. Deze moet niet in de zon worden op gemeten daar de stralingswarmte van de zon dan een te hoge temperatuur veroorzaakt.

toendra klimaat

Zie ET-klimaat en klimaat.

tornado

Een luchtwerveling met een doorsnede van slecht enkele honderden meters, die dankzij zijn sterke zuigende werking grote schade kan aanrichten.

tramontana

Fohnachtige noordelijke wind in het Middellandse Zeegebied. Spaans en Italiaans.

transmissometer

Een instrument om het horizontale zicht te meten. Een lamp straalt een smalle lichtbundel naar een foto-elektrische cel, die op en bepaalde afstand staat. De hoeveelheid opgevangen licht is bepalend voor het meteorologische zicht.

transpiratie

Verdamping via de vegetatie. Vaak gecombineert met evaporatie tot: evapotranspiratie= totale verdamping. Zie evaporatie.

trog

Uitloper van een depressie aan de rand waarvan de luchtdrukverschillen groot zijn, waardoor meestal hoge windsnelheden voorkomen.

tropisch regenklimaat

Tropisch regenklimaat volgens de indeling van de klimatoloog Köppen. Het klimaat wordt gekenmerkt door grote warmte gedurende het gehele jaar en overvloedige regenval. De gemiddelde jaartemperatuur ligt tussen 24 en 30°C, terwijl de gemiddelde temperatuur van de koudste maand niet beneden 18°C komt. In het algemeen bedraagt de jaarsom van de neerslag meer dan 650 mm. Als de neerslag in de droogste maand ten minste 60 mm bedraagt, spreekt men van een tropisch regenwoudklimaat (type Af). Een dergelijk gebied wordt gekenmerkt door oerwoudbegroeiing. Als er een duidelijk droge periode in de winter aanwezig is, spreekt men van een savanneklimaat (type Aw). De vegetatie bestaat dan uit een grasvlakte met boomgroepen. Het klimaattype As, met een droge periode in de zomer, komt vrijwel niet voor. A-klimaten vindt men in de zone rondom de evenaar (o.a. Amazone-gebied, Zaïre, Indonesië).

tropische cycloon

Algemene naam voor een zeer krachtige en grote tropische wervelstorm, met een doorsnede van 200 tot 700 km en een hoogte van ca. 12 km. Tropische cyclonen behoren tot de meest verwoestende verschijnselen op aarde. Zij gaan gepaard met enorme winden van orkaankracht, die snelheden van 200 tot 300 km per uur kunnen bereiken, en bovendien met langdurige slagregens en catastrofale stormvloeden. De verplaatsingssnelheid van de systemen is niet zo groot, ca. 20 km per uur. De tropische cyclonen komen voor in de meeste tropische oceaangebieden. Noodzakelijke voorwaarden zijn een hoge temperatuur van het zeewater, ten minste 26°C, terwijl de lucht boven het betreffende gebied bijzonder onstabiel moet zijn. De cycloon begint als een normaal lagedrukgebied in de buurt van de zgn. intertropische convergentiezone, daar waar de passaatwinden waaien. De langzaam naar het centrum van dit lagedrukgebied convergerende winden versterken bij voldoende onstabiliteit de convectie, waardoor grote hoeveelheden verdampt zeewater omhoog worden gevoerd. De latente warmte, die bij condensatie vrijkomt, geeft weer nieuwe impulsen aan de convectie. Het proces versterkt op die manier zichzelf en zo ontstaat er een steeds sterkere circulatie, waarbij de grondwind spiraalsgewijs naar het centrum en naar boven stroomt. In het volgroeide stadium bestaat de cycloon uit drie of meer vrijwel concentrische spiraalvormige banden van uit cumulonimbus bestaande wolken, waarvan de binnenste als een geweldige wolkenmuur het centrum omringt en tot aan de tropopauze reikt, waar de wolken als hoge cirrus-schermen naar buiten uitwaaieren. In het centrum van de cycloon bevindt zich een uniek verschijnsel, dat in geen ander weersysteem op aarde wordt waargenomen, het zgn. 'oog' van de cycloon. In het oog is het, op korte afstand van het slechtst denkbare weer, bijna onnatuurlijk rustig. De wind is sterk geluwd en de hemel is vrijwel onbewolkt. Het oog heeft een doorsnede van 30 tot 50 km. In het oog heeft de zgn. 'stilte voor de storm' de meest letterlijke betekenis. Bij een overtrekkende cycloon heeft men in die situatie immers de ene kant van de cycloon beleefd, terwijl de andere kant nog moet komen. De cycloon kan een levensduur van enkele weken hebben, vanaf de geboorte tot het moment dat de wervelstorm is uitgewoed. Het komt echter vaak voor, dat de restanten vervolgens in de grootschalige luchtcirculatie worden opgenomen en dan als gewoon lagedrukgebied.

tropische gordel

De zone tussen 23,5 gr. NB en 23,5 gr. ZB. De zon vertoont hier 2x per jaar en zenitale (staat recht boven je hoofd) stand. We vinden hier vooral de tropische regen- en de droge klimaten.

tropische lucht

Voor ons in Nederland een luchtsoort afkomstig uit een subtropisch maximum. Ze kan zowel continentaal (droog) als maritiem (vochtig) zijn. Deze lucht koelt bij ons vaak zo sterk af in de nachten dat er mist ontstaat. Zie luchtsoort.

troposfeer

De onderste laag van de atmosfeer waarin zich de weersverschijnselen afspelen. De troposfeer wordt voornamelijk vanaf het aardoppervlak verwarmd, zodat de temperatuur er naar boven toe daalt. Bij de evenaar reikt de troposfeer hoger dan op andere breedten.

turbulentie

Luchtwervelingen, die ontstaan door verstoring van een luchtstroom o.a. door bomen en huizen.

tyfoon

De door een tropische cycloon veroorzaakte zware storm.

Terug naar de Index
 

- U -

Terug naar de Index
 

- V -

verdamping

Het overgaan van water in gasvormige toestand. Wordt vooral door de zon veroorzaakt.

vochtigheidstoestand

De vochtigheid van de lucht. Men onderscheidt de absolute en de relatieve vochtigheid. 1. De absolute vochtigheid: De hoeveelheid waterdamp die op een bepaald moment in 1 kub.meter lucht aanwezig is. 2. De relatieve vochtigheid: De verhouding van de hoeveelheid waterdamp, die de lucht bevat tot die welke ze zou kunnen bevatten bij gelijke temperatuur. Zie luchtvochtigheid.

vorstdag

Dag waarop de temperatuur beneden het vriespunt komt, maar niet hoeft te blijven.

vorstniveau

Niveau in de atmosfeer, waarboven de temperatuur zich beneden het vriespunt bevindt.

Terug naar de Index
 

- W -

warmtebalans

Het evenwicht dat er bestaat tusssen ontvangen en uitgestraalde warmte gedurende het gehele jaar en gerekend over de gehele aarde.

warmtefront

De voorste begrenzing van een relatief warme luchtstroming. Bij de nadering van een warmtefront neemt de bewolking toe en valt er daarna meestal enige tijd neerslag soms in de vorm van motregen. Bij de frontpassage zelf kan mist optreden.

weer

Toestand van de dampkring op een bepaald moment en op een bepaalde plaats voor wat betreft de neerslag, wind en zonneschijn..

weerkaart

Kaart waarop door middel van symbolen voor een bepaald gebied is aangegeven welk weer er op een bepaald tijdstip te verwachten is of er kort tevoren is opgetreden. Tevens is de luchtdrukverdeling aangegeven.

weersverwachting

De verwachting omtrent de weersontwikkeling. Deze voorspelling is en blijft ondanks de moderne technieken, die men toepast, erg moeilijk. Vooral als de voorspelling zich richt op enkele dagen in de toekomst.

Weichselijstijd

De naam van de laatste ijstijd tot nu toe. Zie glaciaal.

windkracht

De druk in kilogrammen, die de wind per vierkante meter uitoefent. Men geeft de windkracht aan met de van 1 tot 12 lopende schaal van Beaufort. Zie ook Beaufort.



windrichting

De richting waarheen de bewegende luchtdeeltjes zich verplaatsen. De luchtdeeltjes verplaatsen zich van een gebied met een hoge luchtdruk naar een gebied met een lage luchtdruk. Door de draaiing van de aarde van de aarde zal een luchtdeeltje op het noordelijk halfrond meer westelijk uitkomen. Op het zuidelijk halfrond echter meer oostelijk. Buys ballot heeft dit samengevat: Op het noordelijk halfrond krijgt de wind een afwijking naar rechts en op het zuidelijk halfrond een afwijking naar links als de waarnemer met zijn rug naar het hoge drukgebied toestaat.

windsnelheid

De snelheid van de wind uitgedrukt in meters per seconde of kilometers per uur. Zie anemometer.

windvaan

Instrument waarmee bepaald wordt uit welke richting de wind komt. Het bekendste voorbeeld van een windvaan is de weerhaan op een kerktoren.

woestijnklimaat

Zie klimaat.

wolken

Druppeltjes gecondenseerde waterdamp die in de atmosfeer zweven. Hieruit kan neerslag vallen.

Terug naar de Index
 

- X -

Terug naar de Index
 

- Y -

Terug naar de Index
 

- Z -

zeeklimaat

Een klimaatsoort met koele zomers en zachte regenrijke winters. Zie klimaat.

zeestroom

We onderscheiden: 1. Een relatief warme zeestroom, die van de evenaar in noordelijke richting stroomt. 2. Een relatief koude zeestroom, die vanuit noordelijke richting naar de evenaar stroomt. De ene zeestroom compenseert de andere. Ze hebben grote invloed op de klimaten. Bekende zeestromen zijn de Golfstroom en El Nino. Zie Golfstroom.

zeewind

Aanlandige wind, die meestal gaat waaien in de namiddag. De lucht boven land stijgt door verwarming op en wordt aangevuld vanaf zee. Zeewind brengt verkoeling aan het strand.

Terug naar de Index